Theater van het Sentiment
Ik ben de fusie van twee werelden. Aan de ene kant staat mijn vader, werkzaam als financieel expert en kapitalist in hart en nieren. Liefhebber van boeken en alles wat vier wielen heeft. Mijn vader, die een boek wilt schrijven, maar daar nooit aan toegekomen is omdat hij te druk is met zijn werk. Aan de andere kant staat mijn moeder. Recentelijk bekeerd tot het boeddhisme en voor vier jaar weg van huis, om zich terug te trekken als non in Tibet.
Ik ben de reactor waarin het secularisme en het religieuze in elkaars armen spoelen. Ik genereer energie en verwachtingen; verwachtingen over het nu en later, die conformeren aan wat ik was en wat ik wil worden. Onverschillig of ik met vallen en opstaan de eindlijn haal of in een rechte, stijgende lijn; aan het eind van de rit zal ik ondergaan aan de torenhoge verwachtingen van mijn omgeving. Ofschoon het vanwege het predicaat 'millenial' is die ik op mij heb geplakt maar waar ik nooit om gevraagd heb of het de verandering is die ik teweeg moet brengen die ik faal te volbrengen, ik verlies mijzelf in de alpha der omega. Tomeloze uren staar ik naar het plafond van mijn slaapkamer en heb dromen over mijzelf als voetballer. Licht toucheer ik de bal, slalom ik rond de zestien rond vier verdedigers en trap ik de bal met mijn linkervoet in de dak van het doel. Of ik ben een actieheld, achtervolgende de slechterik in de woestijn, wiens lot ik bezegel met een bazooka, waarna diens stof zich vereenzelvigt met diens grotere broer.
De berg die ik op ga leert me om te klimmen maar niet om te vliegen. Wat als ik val? Wordt ik dan één met de lucht, op weg naar de klap die thans zal gaan gelden als mijn verlossing? Of, in contrast, moet ik mijzelf binden aan het woord van een hogere macht en diens leer, in de hoop dat ik dan met het vallen leven kan? Beiden falen te zien om wie ik ben.
Als ik mijn haren los draag in de wind en ik de kou inadem op een kille winterdag kijk ik omhoog naar de grauwe lucht terwijl ik loop op de dijk. Mijn linkerhand in mijn jaszak, warm. Mijn rechterhand is eveneens warm, maar houd een andere hand vast. Men portretteert liefde als iets idyllisch, als een bloem die groeit in je hand, maar je moet hem zon en water geven. Anders bloeit er helemaal niks en verdort het. Ik geef het water en ik laat het zonnen in deze barre wind en ik zie de bloem bloeien. Het is een windvlaag in de rug die mij de berg ophelpt. Hierdoor vergeet ik niet hetzelfde mee te nemen op mijn tocht; mijzelf. Immers, als je ondanks alle druk en licht de top kunt bereiken met enkel jezelf weet je wat het is om vrij te zijn.
3 reacties
Recommended Comments